e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achtergebleven hooi harken herken: hɛrǝkǝ (Blitterswijck) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterbroek: achterbroek (Blitterswijck) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterploeg achterploeg: axtǝr[ploeg] (Blitterswijck) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterste achterste: ēchterste (Blitterswijck) achterste [SGV (1914)] III-1-1
achterwerk van de kip hennenvot: hɛnǝvot (Blitterswijck) I-12
adem adem: ŏajem (Blitterswijck) adem [SGV (1914)] III-1-1
ademen ademen: ŏajeme (Blitterswijck) ademen [SGV (1914)] III-1-1
ader ader: ōār (Blitterswijck), ōāre (Blitterswijck) ader [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)] III-1-1
afdak afdak: aafdak (Blitterswijck), schop: sxoͅp (Blitterswijck) afdak [SGV (1914)] || afdak, open schuur III-2-1
afgeroomde melk fuge: fȳs (Blitterswijck), ondermelk: ø̄ndǝrmɛlk (Blitterswijck) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11