e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bokrijk

Overzicht

Gevonden: 399

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zenuw zeen: zenen (Bokrijk) zenuw [zeen] [N 10 (1961)] III-1-1
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen te wijd doortreden: tǝ wɛ̄t dōrtrēi̯ǝ (Bokrijk) [N 8, 75 en 79] I-9
zich over de rug wentelen (zich) trullen: trølǝ (Bokrijk) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zonder voor spitten voor de hand omgraven: vør dǝ hant˱ [omgraven] (Bokrijk) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zuchten zuchten: zuchte (Bokrijk) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zwaar paard bonk: būŋk (Bokrijk) Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b] I-9
zweet zweet: zwiet (Bokrijk) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwenghout, spoorstok koppel: kǫpǝl (Bokrijk) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zwijmelen niet rechttoe lopen: ni rɛxtu̯ lūpǝ (Bokrijk) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9