e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(iets) zich niet aantrekken niet aantrekken: dje mūt oeg da ni owntreeke (Borgloon) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
(persoon met) bleek, flets gezicht schijtgezicht: Andere uitdrukkingen i.v.m. met het gezicht:  scheejtgeziech (Borgloon) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: bavēitjə (Borgloon), baveͅtšə (Borgloon), doͅupkleͅitšə (Borgloon), doͅupmøtskə (Borgloon), doͅupsa͂dəkə (Borgloon), døͅypklēitjə (Borgloon), døͅypmutskə (Borgloon), na͂gəlveͅskə (Borgloon), nōͅgəlveͅskə (Borgloon), nøͅysduk (Borgloon), pīsduk (Borgloon), pīzduk (Borgloon), rāuwmuts (Borgloon), vōəl (Borgloon), voͅl (Borgloon), zēivərläpkə (Borgloon) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> mei: immand zenne meej viejre (Borgloon), mei vieren: immand zenne meej viejre (Borgloon), vieren: imənt fīrə (Borgloon, ... ) Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] III-3-2
[falie] hoofdneusdoek: ZND35,010b: Bij oude vrouwtjes.  hoofdneusdoek (Borgloon), voile (fr.): voil (Borgloon), voͅl (Borgloon) falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[kazak] kazak: jas die aan twee kanten gedragen kan worden  kazak (Borgloon) kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
[kazavek?] kazavek: vaak gehoord, betekenis onbekend  kazevek (Borgloon), voor een nauwsluitende en getailleerde damesbloes  ka͂zevek (Borgloon) kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
[lijfje] lijfje: Hetgeen de mannen onder het overhemd dragen.  leͅfkə (Borgloon), Kledingstuk met of zonder mouwen onder het hemd.  leͅfkə (Borgloon) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
aaks aaks: aks (Borgloon) Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.] II-12
aalmoes aalmoes: a.lmus (Borgloon), ⁄n almus (Borgloon) aalmoes [ZND 32 (1939)] III-3-1