id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25243 | aanhoudend regenen | smodderen: smodərə (Borgloon), smodderen smoͅdərə (Borgloon) | voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4 |
22794 | aanlopen | zijn aanloop nemen: zenən o.nloͅoͅp nēīmə (Borgloon) | Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)] III-3-2 |
34182 | aanmelken | aanmelken: ãnmęlǝkǝ (Borgloon) | Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11 |
21488 | aanranden | aanvallen: ownvalle (Borgloon), ōͅnvalə (Borgloon) | aanranden [ZND m] III-3-1 |
32776 | aanspanningspunt, kam van de eg | kam: ka.mp (Borgloon), ring: ring (Borgloon) | Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.] I-2 |
18887 | aanstaan | aanstaan: da zal əm ōnstøͅn (Borgloon), gaden: da zal əm go.n (Borgloon) | Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
34148 | aanstieren | leiden: lēi̯ǝ (Borgloon), proberen: probērǝ (Borgloon) | Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.] I-11 |
33895 | aanwassen op de tanden | haken: hyø̜k (Borgloon) | Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9 |
22783 | aap | aap: aāp (Borgloon), nen owp (Borgloon) | Aap. [Willems (1885)], [ZND 32 (1939)] III-3-2 |
32992 | aar | aar: uǫr (Borgloon) | Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15] I-4 |