33164 |
aardappelstruik |
struik:
strū.k (Q156p Borgloon)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
krolziekte:
krǫlzektǝ (Q156p Borgloon)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
ābeər (Q156p Borgloon),
aardbei:
ābējər (Q156p Borgloon)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvla:
aəbēərə vloͅə (Q156p Borgloon),
aardberenvlaai:
ābē(j)rə vlo͂ͅ (Q156p Borgloon)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29574 |
aarden pot |
kroeg:
krux (Q156p Borgloon),
stenen pot:
stęjnǝ pǫt (Q156p Borgloon)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
onz.
jādəwe͂ͅrk (Q156p Borgloon)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24448 |
aardrups, larve van de nachtvlinder |
pop:
idiosyncr.
poep (Q156p Borgloon)
|
grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17653 |
aars |
kont:
kǫ.nt (Q156p Borgloon),
naarsdarm:
nō.zdɛ.rəm (Q156p Borgloon)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aarsdarm [ZND m]
I-9, III-1-1
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
eujes (Q156p Borgloon),
ēūs (Q156p Borgloon),
hatte ooes (Q156p Borgloon),
hatten oowes (Q156p Borgloon)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
mis:
das mīəs (Q156p Borgloon),
dje zeet mies (Q156p Borgloon),
mis (Q156p Borgloon),
ook materiaal znd 19a,6
dje zèet mies (Q156p Borgloon),
verdoold:
(dje verdŏŏlt oech) (Q156p Borgloon),
dje verdooilt oeg (Q156p Borgloon),
ook materiaal znd 19a,6
dje verdooilt oeg (Q156p Borgloon)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|