25055 |
armvol |
armvol:
ęlǝvǝr (Q156p Borgloon),
ɛrvǝl (Q156p Borgloon),
ps. onder de l staat nog een rondje; deze combinatieletter is niet te maken!
ɛləvər (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
21034 |
as |
assen:
asse (Q156p Borgloon),
ā.sə (Q156p Borgloon)
|
as [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
32672 |
asblok |
asblok:
ās˱blǫk (Q156p Borgloon)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
33277 |
asperge |
asperge:
aspɛržǝ (Q156p Borgloon)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aāsgoênsdog (Q156p Borgloon),
asgoensdog (Q156p Borgloon)
|
Aswoensdag. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
31935 |
avegaar |
egger:
ęgǝr (Q156p Borgloon),
ęjgǝr (Q156p Borgloon),
grote boor:
grǫwt˱ būǝr (Q156p Borgloon)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
20582 |
avondmaal |
avondskost:
āvēskāst (Q156p Borgloon),
navondskost:
naoskoas (Q156p Borgloon),
nū̞skəs (Q156p Borgloon),
voor s avonds
nūskəs (Q156p Borgloon)
|
de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] || de tweede maaltijd, later in de voormiddag [ZND 40 (1942)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24445 |
avondspin |
avondspin:
o͂ͅəvətspeͅn (Q156p Borgloon)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20546 |
azijn |
edik:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
eͅik (Q156p Borgloon)
|
azijn [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
33214 |
b. houten roerriek |
roergaffel:
rȳrgafǝl (Q156p Borgloon)
|
Korte houten riek of gaffel gebruikt om het veevoer in de koeketel of varkensketel om te roeren. Doorgaans, indien aanwezig en bekend, tezamen met de voerriek in gebruik. Soms is het niet meer dan een eenvoudige houten stok of knuppel. Voor brijzel- in brijzelknous, enz. zie de namen voor de veevoerketel in aflevering I.6. [N 18, 31]
I-5
|