e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balein balein: balēͅn (Borgloon), bəlän (Borgloon) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balken onder de verhoogde tasruimte balken: balǝkǝ (Borgloon), leghouter: lɛkhǭǝtǝr (Borgloon) De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b] I-6
balken van de zolder boven de dorsvloer bolderbalken: bi̯ǫldǝrbalǝkǝ (Borgloon) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balletje bij het bikkelen balletje: beͅləkə (Borgloon), maai: mēə (Borgloon) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] III-3-2
banden pezen: pēi̯zǝ (Borgloon), pęi̯zǝ (Borgloon) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandhaak bandoptrekker: bandoptrekker (Borgloon) De haak waarmee men de definitieve kopband om het vat trekt terwijl men tegelijkertijd de band met het slagijzer aandrijft. Zie ook afb. 225. [N E, 46] II-12
bandijzer bandijzer: bandijzer (Borgloon  [(gegalvaniseerd tegen roest)]  ) Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43] II-12
bandschort met borststuk kleine voordoek: kleine veuring (Borgloon), voordoek: vørəŋ (Borgloon) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang bang: bang (Borgloon) bang [ZND m] III-1-4
bankbiljet briefje: ps. omgespeld volgens Frings.  brēfkə (Borgloon), ə brefkə (Borgloon) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1