18536 |
bef |
bavetje (<fr.):
bavetje (Q156p Borgloon)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanscheut:
ǭnsxyø̜.t (Q156p Borgloon
[(de twee eerste voren)]
)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
dienst is plechtigheid in de kerk; begrafenis is op het kerkhof én in het kerkgebouw
bəgraofənəs (Q156p Borgloon)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
31305 |
beitel |
beitel:
bē̜jtǝl (Q156p Borgloon)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
bek:
bek (Q156p Borgloon),
muil:
maul (Q156p Borgloon),
mōūl (Q156p Borgloon)
|
bek [Willems (1885)] || muil [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21514 |
bekeuren |
eraan maken:
droͅ,n mōͅkə (Q156p Borgloon),
proces maken:
ə pərsɛ̄s mōͅkə (Q156p Borgloon)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bəkøi̯stəgə (Q156p Borgloon),
bəkøͅi̯stəgə (Q156p Borgloon)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33489 |
bellefleur |
bellefleur:
bellefleur (Q156p Borgloon)
|
bellefleur [ZND m]
I-7
|
33960 |
bellen aan het haam |
bellen:
bɛlǝ (Q156p Borgloon),
bellenkrans:
bęlǝkraǝns (Q156p Borgloon)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
21600 |
belofte niet houden |
akkoord opzeggen:
akokwrt opzaaie (Q156p Borgloon)
|
hoe heet: een belofte of een gegeven woord niet houden, een overeenkomst opzeggen? (in 1 woord) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|