18899 |
verplichting |
plicht:
pliech (Q095a Caberg),
verplichting:
verpliechting (Q095a Caberg)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjaold (t) (Q095a Caberg)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18242 |
versiersel |
versiering:
verseering (Q095a Caberg)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
versleete (Q095a Caberg)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18797 |
verstand |
bezei:
⁄t bezeij (Q095a Caberg),
verstand:
⁄t verstand (Q095a Caberg),
verzei:
cf. Schuermans s.v. "verzei. verzij, verzijen"(hetz. als bezei) bewustzijn, kennis, oplettendheid
⁄t verzeij (Q095a Caberg)
|
het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19179 |
verstandig |
verstandig:
verständig (Q095a Caberg)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19304 |
vertrouwen |
vertrouwen:
vertrouwe (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg)
|
iemand of iets betrouwbaar achten [vertrouwen, trouwen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18928 |
vervelend werk |
geneuk:
geneuks (Q095a Caberg),
gepruts:
gepruts (Q095a Caberg)
|
vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18820 |
verveling |
verveling:
de verveeling (Q095a Caberg)
|
de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19270 |
verwaarlozen |
negligeren (< fr.):
neeglisjeere (Q095a Caberg),
vernachlssigen (du.):
vernaoliezige (Q095a Caberg)
|
geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|