28237 |
vervoerpand |
vervoerspand:
vǝrvu.rspaŋk (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Laura, Julia])
|
Het pand van een pijler of een mijngang waarin het transportmiddel, bijvoorbeeld een schudgoot of een transportband, geplaatst is. Het woordtype "rutschengang" (Q 121) is de benaming voor het gedeelte van de galerij, waar zich de schudgoot bevindt. Ook de opgaven "bakkenpassage" en "passage de bacs" zijn specifiek van toepassing op een pand waarin een schudgoot is geplaatst. [N 95, 380; monogr.; Vwo 81; Vwo 584]
II-5
|
19270 |
verwaarlozen |
vernachlssigen (du.):
vernao’lieësieje (Q121a Chèvremont)
|
verwaarlozen
III-1-4
|
19779 |
verwarmen, stoken |
heizen (d.):
hai̯tsə (Q121a Chèvremont)
|
verwarmen, stoken
III-2-1
|
24555 |
verwelkt |
verlepst:
verlepsjd’ (Q121a Chèvremont),
verplakt:
verplakd’ (Q121a Chèvremont)
|
verlept || verwelkt
III-4-3
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kammezoal (Q121a Chèvremont),
vest:
wes (Q121a Chèvremont)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
vestzakje:
weszéksje (Q121a Chèvremont)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19523 |
vetpot |
vetduppen:
vɛt˂døpə (Q121a Chèvremont),
vetgrèle:
vɛtjryl (Q121a Chèvremont)
|
vetpot
III-2-1
|
20574 |
vieruursboterham |
caf-drinken, het -:
`s namiddags om plm. 4 uur
kaf’fedrinke (Q121a Chèvremont)
|
koffiedrinken
III-2-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
vieg (Q121a Chèvremont)
|
vijg
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vil (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.]
II-11
|