18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondeju(ke) (Q121a Chèvremont)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloeë (Q121a Ch?vremont)
|
vlo
III-4-2
|
27185 |
vloer |
het liggende:
ǝt lekǝndǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
vloer:
vlūǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale]),
zool:
zawl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Laura, Julia])
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834]
II-5
|
27418 |
vloergat |
beunlok:
by.nlǫx (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Emma, Maurits])
|
Een ondiep gat in de vloer waarin de stijl van een ondersteuning wordt geplaatst. [N 95, 309; monogr.; Vwo 619; Vwo 620; Vwo 621; Vwo 835]
II-5
|
27905 |
vloerplaat |
vloerplaat:
vluǝrplāt (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Plaat die bij het plaatsen van de stijl onder de stijlvoet wordt bevestigd om te voorkomen dat de stijl door de druk in de vloer zakt. Wat betreft de opgave "vliegende schijven" uit Q 111, volgens de invuller werden de vloerplaten zo genoemd omdat ze door arbeiders van andere werkpunten werden weggehaald en aldus "gevlogen" waren. [N 95, 352; monogr.]
II-5
|
19277 |
vlug |
vlot:
flot (Q121a Chèvremont)
|
vlug
III-1-4
|
20483 |
voedsel |
eten:
¯t kink sjpieëlt mit ¯t è¯se
è’se (Q121a Chèvremont),
frass (du.):
vraas (Q121a Chèvremont)
|
eten || het vreten
III-2-3
|
28326 |
voerman |
paardsjong:
pēǝtsjǫŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale]),
voerknecht:
(knecht van de voerman)
vōrknē̜ǝt (Q121a Chevremont),
voerman:
vōrman (Q121a Chevremont)
|
De man die bij het ondergronds kolentransport de paarden leidde. [N 95, 936; N 95, 937] || Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10, II-5
|
27996 |
voet van de pijler |
voet pijler:
vos [pijler] (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gewoonlijk het laagstliggende einde van de pijler; hier worden over het algemeen de in de pijler gewonnen kolen afgevoerd. Voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zie men het lemma Pijler. [N 95, 279]
II-5
|
19812 |
voetenbankje |
voetbankje:
vósbenksje (Q121a Chèvremont)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|