34031 |
bonte koe met rode kop |
roodkop:
ruu̯ǝtkǫp (P048p Halen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwętkǫp (P048p Halen)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
18297 |
bontkraag |
kraag:
kra.x (P048p Halen),
pelsen col (fr.):
peͅlsəkoͅl (P048p Halen)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsjas:
peͅlsja.s (P048p Halen),
pelsmantel:
peͅlsma.ntəl (P048p Halen)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
bo.ch (P048p Halen),
center:
sęntǝr (P048p Halen)
|
boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
boogerd (P048p Halen),
bōgəd (P048p Halen),
bōͅu̯gərt (P048p Halen),
grasbogaard:
gras˂bōu̯gərt (P048p Halen)
|
boomgaard [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24511 |
boomstronk |
aarsgat:
(o.).
ēͅsgat (P048p Halen),
tronk:
truŋk (P048p Halen)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
uts:
øts (P048p Halen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (P048p Halen),
būǝnǝ (P048p Halen),
boon:
bunj (P048p Halen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
colknopje (<fr.):
koͅlknəpkə (P048p Halen, ...
P048p Halen)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|