e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plekken (Heythuysen) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(iets) bevinden besluiten: besloeten (Heythuysen) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(persoon met) bleek, flets gezicht kaaskop: ⁄ne kĭëskop (Heythuysen) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
[falie] falie: falie (Heythuysen) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
aambeeld aanbeeld: ānbęltj (Heythuysen) Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.] II-11
aambeien kipaars: kipaars (Heythuysen) Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)] III-1-2
aan de borst zijn de mem krijgen: de mem kriege (Heythuysen), zuiken: cf. WNT s.v. "zuiken (I) - zuk(k)en"voor Limb. zuiken maar ook zoeken, zoken, zauken  zōēke (Heythuysen) gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
aan de leg zijn aan de leg: ān dǝ lęk (Heythuysen), leggen: lęqǝ (Heythuysen) Gezegd van kippen als ze in de legperiode zijn. [N 19, 50a; monogr.] I-12
aan flarden aan snammelen: zien kleier woare an sjnammele (Heythuysen), in snammelen: zien kleijer waore in snammele (Heythuysen) Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)] III-1-3
aanaardhandploeg handploegje: hantjplø̄xskǝ (Heythuysen) De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42] I-5