e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlegelstok geerd: geat (Kuringen) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien de fijne spelen: He kan de fijne spele (Kuringen), flikkelflooien: ne flikkeflojer  He kan flikkelfooje (Kuringen), hij kan meer als een andere: He kan mier as nen anere (Kuringen), honing om de toot smeren: He kan ze wa honing om hunne taat strijke (Kuringen) Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1
vleier fletser: fletser (Kuringen), flikkelflooier: ne flikkeflojer  He kan flikkelfooje - ne flikkeflojer (Kuringen), frotter (<fr.): frotter (Kuringen) een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1
vleugel grote vleugel: grutǝ vlø̄gǝl (Kuringen), kleine vleugel: (mv)  klęjn vlø̄gǝls (Kuringen), vleugel: vlø̄gǝl (Kuringen), zijvleugel: zęjvlø̄gǝl (Kuringen) Het plaatvormige gedeelte van de tap dat in een voorgezaagde gleuf in de houten molenboom is ingewerkt. In P 51 en P 57 kent men een kruisvormige tap. Voor het lange gedeelte van de tap wordt daar de term grote vleugel gebruikt, terwijl de korte delen kleine vleugels worden genoemd. Het woordtype tap (P 195) is terug te voeren op het feit dat de zegsman de tap en de vleugel als één geheel beschouwde. Zie ook afb. 74 en de toelichting bij het lemma ɛtapɛ.' [Vds 73; Coe 69; Jan 77; Grof 89] II-3
vleugels in de wanmolen alpen: a.lǝpǝ (Kuringen) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vleugels, kasten zijvleugels: zęjvlø̄gǝls (Kuringen) Om te beletten dat het water achter de zijwand schiet, worden er drie tot vier vleugels of kasten in de zijwand gemaakt; de eerste staat wat schuin mee met de richting van de waterstroming, de volgende lopen rechtstreeks van de wand naar de dijk -Vanderspickken, pag. 27/28-. [Vds 32] II-3
vliegennet vliegennet: vligǝnęt (Kuringen) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vlieger papieren vogel: papiere vogel (Kuringen), vlieger: vlieger (Kuringen) Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] III-3-2
vlier heulenteer: gecombineerd met ZND 8 055, idem  heulentere (Kuringen), klotshout: gecombineerd met ZND 8 055, idem  klotshout (Kuringen), klotshouət (Kuringen) vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] III-4-3
vlinder molpepel: molpiepel (Kuringen), motpepel: motpiepel (Kuringen), pepel: pi.pəl (Kuringen), piepel (Kuringen, ... ), pīəpəl (Kuringen) vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2