18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zômmer-kliêr (L192p Bergen)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
zondagsgerei:
’t zondags gerei (L192p Bergen)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20189 |
zoon |
jong:
of 10b?
jong (L192p Bergen)
|
zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zalt (L192p Bergen)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zŭŭgen (L192p Bergen),
zy(3)̄gə (L192p Bergen)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
20336 |
zuster |
zus:
Broers en zusters samen: kinderen
zus (L192p Bergen),
zuster:
Broers en zusters samen: kinderen
zuster (L192p Bergen)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20355 |
zwager |
zwager:
neen
zwaoger (L192p Bergen)
|
zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18537 |
zwart pak |
in het zwart:
ient zwart (L192p Bergen)
|
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kraei (L192p Bergen)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
duivelskralen:
dȳvǝlskralǝ (L192p Bergen)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|