e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekom

Overzicht

Gevonden: 952

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeden, op eieren zitten broeden: brøu̯ǝ (Broekom) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedhen broedkarige hen: brū.tkǭrǝgǝ hin (Broekom) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broek broek: bruk (Broekom) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: broek (Broekom) broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] III-1-3
bronstig breustig: brø̄.stex (Broekom) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries heet: hei̯t (Broekom) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brug bil: bel (Broekom) Brug over de beek om de sluizen te kunnen bedienen of te herstellen. Zie ook afb. 70. [Vds 58; Jan 56; Coe 36; Grof 68] II-3
brullen brullen: brølǝ (Broekom) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brøl (Broekom) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11
buik pens: pɛ̄ns (Broekom) Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9