| 33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (Q075p Vliermaalroot)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
| 34538 |
wit van het ei |
wit:
wit (Q075p Vliermaalroot)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
| 20654 |
witte kool |
kabuis:
kəbauzən (Q075p Vliermaalroot),
witte kabuis:
witte kabouse (Q075p Vliermaalroot),
witte kool:
wetə køͅyl (Q075p Vliermaalroot)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]
I-7
|
| 24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (Q075p Vliermaalroot)
|
kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
| 24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (Q075p Vliermaalroot)
|
witte waterlelie [DC 49a (1974)]
III-4-3
|
| 21267 |
woord |
woord:
wuot (Q075p Vliermaalroot)
|
woord [RND]
III-3-1
|
| 21014 |
wormstekig |
gestoken:
gestoken (Q075p Vliermaalroot)
|
wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
| 32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tǝl (Q075p Vliermaalroot)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
| 33563 |
worteltje |
molpenstaarten:
moͅ.lpəsteͅ.t (Q075p Vliermaalroot)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 17888 |
wroeten |
wroelen:
vrylṇ (Q075p Vliermaalroot)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|