| 21087 |
zemelen |
schillen:
šø̜lǝ (Q075p Vliermaalroot),
zemelen:
zē.mǝlǝn (Q075p Vliermaalroot)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
| 33146 |
zeven met de handzeef |
riesen:
rī.sǝ (Q075p Vliermaalroot),
teemsen:
te.msǝ (Q075p Vliermaalroot),
zeven:
zęi̯vǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
| 21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemoeije (Q075p Vliermaalroot),
ophouden:
ophagen (Q075p Vliermaalroot)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
| 17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
oos spoeien (Q075p Vliermaalroot)
|
Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
| 33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wendelen:
wę.njdjǝlǝ (Q075p Vliermaalroot)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
| 33038 |
zicht |
zicht:
zī.x (Q075p Vliermaalroot)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
| 17783 |
zien, kijken |
zien:
zen (Q075p Vliermaalroot)
|
zien [RND]
III-1-1
|
| 20937 |
zijde spek |
vierdel:
vyøͅdəl (Q075p Vliermaalroot),
zij:
zēͅ (Q075p Vliermaalroot)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 34580 |
zijladder |
ledders:
lø̜dǝrs (Q075p Vliermaalroot),
lɛdǝrs (Q075p Vliermaalroot)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
| 32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
ledders (Q075p Vliermaalroot)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|