33277 |
asperge |
asperge:
aspɛrgi (K358p Beringen)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
asgunstach (K358p Beringen),
asxunstach (K358p Beringen)
|
Aswoensdag. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
31935 |
avegaar |
egger:
ęgǝr (K358p Beringen)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
averechts:
e:vərexs (K358p Beringen),
rats verkeerd:
ratsvərkīərt (K358p Beringen)
|
averechts [ZND 01 (1922)] || verkeerd, averechts (verhard, keeraats) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondkost:
bij werklieden
avondkost (K358p Beringen),
avondskost:
aveskost (K358p Beringen)
|
de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24445 |
avondspin |
avondspin:
aoventspin (K358p Beringen),
heks:
heks (K358p Beringen)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20546 |
azijn |
azijn:
azēͅn (K358p Beringen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
azɛ̄n (K358p Beringen)
|
azijn [ZND 01u (1924)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
33214 |
b. houten roerriek |
stamper:
stampǝr (K358p Beringen)
|
Korte houten riek of gaffel gebruikt om het veevoer in de koeketel of varkensketel om te roeren. Doorgaans, indien aanwezig en bekend, tezamen met de voerriek in gebruik. Soms is het niet meer dan een eenvoudige houten stok of knuppel. Voor brijzel- in brijzelknous, enz. zie de namen voor de veevoerketel in aflevering I.6. [N 18, 31]
I-5
|
18321 |
baaien onderrok |
dikke rok:
dikke rok (K358p Beringen),
dīkə rok (K358p Beringen)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
matzak:
matzak (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
zakvoordoek:
zakvurring (K358p Beringen),
zakvø̄rəŋ (K358p Beringen)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|