18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvəs (L294p Neer)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
wegen
baskuul (L294p Neer)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19313 |
bazige vrouw |
albestel:
(e?).
albestjél (L294p Neer),
meestermaker:
(mannelijk).
meistermaeker (L294p Neer)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L294p Neer)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek onder water geven:
stjeek onger water (L294p Neer),
een veeg meegeven:
ein vaeg mit gaeve (L294p Neer),
ein vaeg mitgaeve (L294p Neer)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
baedelaer (L294p Neer),
schooier:
sjaajer (L294p Neer)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
baedele (L294p Neer),
schooien:
sjaoje (L294p Neer)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (L294p Neer),
gerieven:
gereeve (L294p Neer)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19213 |
bedorven (persoon) |
verwend mukje:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
verwendj meuke (L294p Neer)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|