20808 |
deeg |
deeg:
deek (Q278p Welkenraedt),
dēk (Q278p Welkenraedt)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
deeg maken:
[deeg] mākǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksəl (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt,
Q278p Welkenraedt)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
19048 |
denken |
denken:
ich denk, wer denke (Q278p Welkenraedt)
|
ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
tannenseer:
verzamelfiches; ook ZND01, u 31
tanəsēr (Q278p Welkenraedt),
weermannetje:
verzamelfiches; ook ZND01, u 31
weermensch (Q278p Welkenraedt)
|
dennenappel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
tannennaalden:
tanneneŭlde (Q278p Welkenraedt)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
ook materiaal znd 23,4
dōwgenéts (Q278p Welkenraedt)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dø̜̄r (Q278p Welkenraedt)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q278p Welkenraedt),
schelm:
šeͅləm (Q278p Welkenraedt),
spitsboef:
spitžboef (Q278p Welkenraedt)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
d ̇ēp (Q278p Welkenraedt)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|