e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekend

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bok van het rijtuig bok: buǝk (Boekend) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokkussen kussen: (mv)  kø̜sǝs (Boekend) Verplaatsbaar kussen voor de koetsier op de bok van dienst- en sportrijtuigen. Het kussen, dat wat hoger is dan de rest van de bok, gaat van voor naar achter schuin omhoog. Wanneer de koetsier kracht moet bijzetten, zet hij zich af op het voorschild, waartegen zijn voeten staan, en drukt zich in de uitschulping van het kussen. De bokkussens voor dames zijn over het algemeen zachter dan die voor heren. [N 101, 18b] I-13
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhood (Boekend) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolle wangen poepwangen: poëpwange (Boekend) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bolster van een noot notenbast: notebas (Boekend) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon spon: spon (Boekend) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bomijs kaal ijs: of haol ies?  kaol iês (Boekend) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonen- of erwtenstro erwtenstro: ertestroe (Boekend), stro om af te dekken: stroe um aof te dekke (Boekend) Hoe noemt u: het stro waarmee het zaaibed na de zaaiing wordt bedekt tegen de vorst (erwtenstro, bonenstro) [N 71 (1975)] || Hoe noemt u: het verdorde loof dat na het dorsen van erwten overblijft (erwtenstro) [N 71 (1975)] I-7
bonenkruid bonenkruid: bōēnekrōēt (Boekend, ... ), bonenkruidje: boenekruudje (Boekend, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: bonenkruid (satureia hortensis - fam. labiatae). Dient om de tuinboon een aangename smaak te geven en bij het inmaken van augurken [N 71 (1975)] I-7, III-2-3
bonk- of grauwveen bolster: bolstǝr (Boekend) De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a] II-4