18296 |
bont als apart kledingstuk |
vos:
de vos (L269b Boekend)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
koe met een rode kop:
[koe] mɛt ɛnǝ rūi̯ǝ kǫp (L269b Boekend)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
koe met een zwarte kop:
ku mɛt nǝ zwartǝ kǫp (L269b Boekend)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
18297 |
bontkraag |
bontkraag:
boontkraag (L269b Boekend)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontmantel:
boont mantel (L269b Boekend)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
bǭx (L269b Boekend)
|
Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
kroĕn (L269b Boekend)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24511 |
boomstronk |
poest:
pōēs (L269b Boekend),
stronk:
stroonk (L269b Boekend)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būnǝ (L269b Boekend),
boon:
de boen (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: de boon in het algemeen (phaseolus vulgaris - fam. papilionaceae) [N 71 (1975)] || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
18698 |
boordenknoopje |
boordenknoopje:
boorde knöpke (L269b Boekend)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|