20216 |
broeder |
broeder:
bryər (Q171p Vlijtingen)
|
Broeder. [ZND 11 (1925)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broedhen:
brui̯hen (Q171p Vlijtingen)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
21952 |
broedhokje |
nest:
nes (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet verder: broedhokje, broedvak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22040 |
broedschotel |
teil:
teel (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18744 |
broek |
broek:
bru(i̯)k (Q171p Vlijtingen)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brûûr (Q171p Vlijtingen)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22586 |
bromtol |
dop:
doͅp (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen),
kokkerel:
kokkerel (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
sprong:
sproonk (Q171p Vlijtingen)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brē.stǝx (Q171p Vlijtingen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
heet:
hēǝ.t (Q171p Vlijtingen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|