e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L159a plaats=Middelaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vorstpan vorstpan: vorstpan (Middelaar) Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8] II-8
vriend vriend: vrint (Middelaar) vriend(in) [RND] III-3-1
vriesweer vast weer: vast wèèr (Middelaar) vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4
vriezenx vriezen: ’t vriést (Middelaar) vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] III-4-4
vroedvrouw wijsvrouw: wiesvrouw (Middelaar), cf. WNT s.v. "wijsvrouw"-wijzevrouw, wiesvrouw, wiezevrouw  wiesfrow (Middelaar) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)] III-2-2
vroegmis vroegmis: vruchmis (Middelaar) vroegmis [RND] III-3-3
vrouw vrouw: vrou (Middelaar), vroͅu (Middelaar), wijf: wif (Middelaar) vrouw [RND], [RND] III-3-1
vrouwelijk jong van de geit lammetje: lɛmkǝ (Middelaar) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf maalkalf: mǭl[kalf] (Middelaar) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken hennetje: henǝkǝ (Middelaar) [N 19, 41a; monogr.] I-12