e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterput put: pøt (Beek), pøͅt (Beek, ... ) [RND 08] [Willems (1885)] I-7
waterspin waterspin: eigen spellingsysteem  watersjpin (Beek) waterspin [N 26 (1964)] III-4-2
wecken inmaken: inmake (Beek), inmááke (Beek) wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)] III-2-3
weduwe widdevrouw: wedəvroͅu̯ (Beek) weduwe [DC 05 (1937)] III-2-2
weduwnaar widdeman: wedəman (Beek) weduwnaar [DC 05 (1937)] III-2-2
weegtoestel bakkerswaag: bɛkǝšwǭǝx (Beek) Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e] II-1
weerbarstig dwars: dwaesch (Beek) zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)] III-1-4
weerlichten weerlichten: waerlichte (Beek) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] III-4-4
weersgesteldheid weer: wèèr (Beek) weer [DC 03 (1934)] III-4-4
weg weg: wɛx (Beek) weg [RND] III-3-1