20307 |
zakgeld |
tassengeld:
tesjegeld (L427p Obbicht),
tessengeld:
tesjegeld (L427p Obbicht),
zondagsgeld:
sonjesgeltj (L427p Obbicht),
sònjesgeltj (L427p Obbicht)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
23226 |
zalig |
zalig:
ziêlig (L427p Obbicht)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|
19436 |
zand strooien |
strooien:
strooien (L427p Obbicht)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33678 |
zand, zandgrond |
middelmatige grond:
medǝlmǭtegǝ gronjtj (L427p Obbicht),
zand:
zɛnjtj (L427p Obbicht)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
30152 |
zandsteen |
kunrader steen:
kønrādǝr stęjn (L427p Obbicht)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (L427p Obbicht)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (L427p Obbicht)
|
lijster [SGV (1914)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zanikeren:
saannekkeren (L427p Obbicht),
zeveren:
zeivere(n) (L427p Obbicht)
|
zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
23614 |
zedenpreek |
donderpreek:
missiepraek (L427p Obbicht)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeef (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht)
|
zeef [SGV (1914)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|