33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkbak:
dręŋkbak (L381p Echt),
drinkschottel:
dreŋkšotǝl (L381p Echt)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
29718 |
droogplaats |
baan:
bān (L381p Echt)
|
Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.]
II-8
|
29876 |
droograampje |
horretje:
hø̄̄rtjǝ (L381p Echt)
|
Uit kleine latten vervaardigd droograampje voor pannen. [monogr.]
II-8
|
34228 |
droogrek |
rek:
rɛk (L381p Echt),
tuitenstand:
tø̜i̯tǝstanj (L381p Echt)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
29715 |
droogrekken |
kasten:
kēs (L381p Echt)
|
Houten of metalen gestel waarin de zetplanken met de daarop gedeponeerde ruwe dakpannen konden worden geplaatst. [monogr.]
II-8
|
33731 |
dubbel sierhek |
barrier:
brēr (L381p Echt),
poort:
port (L381p Echt)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
17666 |
duim |
tordel:
tø̜ldǝr (L381p Echt)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
duvǝ(n)hǫk (L381p Echt),
duivenslag:
duvǝslāx (L381p Echt),
duivenspijker:
duvǝspikǝrt (L381p Echt),
duiventil:
duvǝtel (L381p Echt)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
24811 |
duizendblad |
duizendblad:
dǫu̯zǝntblāt (L381p Echt),
hazegerf:
hāzǝgɛrǝf (L381p Echt),
hazegras:
hāzǝgrās (L381p Echt)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.]
I-5
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
wrat:
(mv)
vratǝ (L381p Echt)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|