34344 |
de zeug naar de beer brengen |
na(ar) de beer gaan:
na(ar) de beer gaan (Q171p Vlijtingen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
24407 |
dekken |
rijden:
ręi̯.ǝ (Q171p Vlijtingen),
springen:
spreŋǝ (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen),
WLD
spreenge (Q171p Vlijtingen)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-11, I-12, III-4-2
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (Q171p Vlijtingen)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (Q171p Vlijtingen)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
24526 |
den |
den:
± WLD ee = gelijk frans b^te / gelijk sanitair
deen (Q171p Vlijtingen)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24476 |
dennenappel |
denappel:
± WLD
deen appel (Q171p Vlijtingen)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
olielampje:
± WLD weulie = olie
weulielèmpke (Q171p Vlijtingen)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
ee gelijkt op engelse yes maar dan lang uitgesproken
deesəm (Q171p Vlijtingen)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
déégəniet (Q171p Vlijtingen),
ondeugende, een -:
ondjettəgə (Q171p Vlijtingen)
|
een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dēr (Q171p Vlijtingen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|