| 34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
kloekse hoen:
kluksǝ hun (L159a Middelaar)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
| 18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L159a Middelaar),
gij lopt ok altied met en afgezakte boks (L159a Middelaar)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
| 33985 |
broekkettingen |
achterbokskettingen:
achterbokskettingen (L159a Middelaar
[(enk)]
)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
| 18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boksepiepe (L159a Middelaar)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18309 |
broeksriem |
boksenband:
boksenband (L159a Middelaar)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18551 |
broekzak achter |
boksenschede:
bokseschej (L159a Middelaar),
konttas:
konttes (L159a Middelaar)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
boksetes (L159a Middelaar)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 20335 |
broer |
broer:
bruur (L159a Middelaar, ...
L159a Middelaar,
L159a Middelaar),
cf. WNT s.v. "broeder - broêr", gewestelijk broêre, breur, bruur
bruur (L159a Middelaar)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zusteer twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
| 34342 |
bronstig |
berig:
bęrex (L159a Middelaar)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
| 34141 |
bronstig op andere koeien springen |
reupen:
rø̄pǝ (L159a Middelaar)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|