19435 |
wit zand, stooizand |
zilverzand:
zilver-zaand (Q197a Terlinden)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte daonderdēg (Q197a Terlinden)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
štēn[klee] (Q197a Terlinden),
wilde klee:
welǝ [klee] (Q197a Terlinden),
witte klee:
wetǝ [klee] (Q197a Terlinden)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kaboetsj (Q197a Terlinden),
kabuits:
kaboetsj (Q197a Terlinden),
wit moes:
wit moos (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24642 |
witte narcis |
paasbloem:
paosjblom (Q197a Terlinden)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30709 |
witten |
witten:
wetǝ (Q197a Terlinden)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
razentig:
roazentig (Q197a Terlinden)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17890 |
woelen |
draaien:
drìèje (Q197a Terlinden)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goónstig (Q197a Terlinden)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25210 |
wolkenbank |
bank:
baank (Q197a Terlinden)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|