e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolhamer bolhamer: bǫlāmǝr (Meeswijk) In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c] II-11
bolle wangen dikke wangen: dikke wange (Meeswijk), opgeblazen wangen: opgeblaoze wange (Meeswijk) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bom, spon spon: spon (Meeswijk) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bonte specht, specht bonte specht: bonte spech (Meeswijk), bontə spɛx (Meeswijk), eksterspecht: dendrocopus minor comminutus (kleine)  ēͅstərspɛx (Meeswijk), specht: spɛx (Meeswijk) specht || specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] || specht, bonte — III-4-1
bontkraag pels: peͅls (Meeswijk) pelskraag III-1-3
bonzen bonzen: bonzen (Meeswijk) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boog boog: Met boog en pijl spelen.  bōͅch (Meeswijk), flitsboog: Dorren: flitsbaog.  fledzbōͅch (Meeswijk) Boog: 1. Schiettuig. || Flitsboog: handboog. III-3-2
boogschuttersgilde schutten (mv.): Mv.: ß$t\\rej\\.  šøͅtə (Meeswijk) Schutten: schietvereniging, schutterij. III-3-2
boom (alg.) boom: boͅym (Meeswijk) boom III-4-3
boomklever boomlopertje: sitta caesia; zelfde naam als de boomkruiper (certhia brahydactyla)  boͅumløͅypərkə (Meeswijk) boomklever III-4-1