21352 |
spreken, praten |
praten:
praote (Q106p Bemelen),
spreken:
sjprèèke (Q106p Bemelen)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
staon (Q106p Bemelen)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
sjtart (Q106p Bemelen),
štart (Q106p Bemelen)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)]
I-11, III-4-2
|
28377 |
stal |
stal:
šta.l (Q106p Bemelen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
33444 |
steunsels in de bovenhoeken van een poort |
steunzool:
štø̄nzǭl (Q106p Bemelen)
|
In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g]
I-6
|
18683 |
stola |
sjerp:
sjerp (Q106p Bemelen)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33104 |
stoppelland |
stoppelland:
štǫpǝlant (Q106p Bemelen)
|
Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.]
I-4
|
21249 |
straat |
straat:
sjtraot (Q106p Bemelen)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (Q106p Bemelen)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
sjlīēĕ (Q106p Bemelen)
|
stroef [DC 26 (1954)]
III-2-3
|