34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q106p Bemelen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q106p Bemelen)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
18427 |
vaste boord |
kraag:
kraog (Q106p Bemelen)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
flodderbrook (Q106p Bemelen)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33281 |
veldbonen |
paardsbonen:
pɛ̄rš[bonen] (Q106p Bemelen),
stekbonen:
štɛk[bonen] (Q106p Bemelen)
|
Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.]
I-5
|
33696 |
veldweg |
veldweg:
vɛltwēx (Q106p Bemelen)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
21412 |
verhaal |
verhaal:
verhaol (Q106p Bemelen)
|
verhaal; aan wie heeft hij dat nieuwe - verteld [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
18709 |
versierde schouderdoek |
maagdkleed:
maagdkleed (Q106p Bemelen, ...
Q106p Bemelen)
|
schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)]
III-1-3, III-3-3
|
33454 |
vertikale paal in een poort |
sluitlijst:
šlȳtlīs (Q106p Bemelen)
|
Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c]
I-6
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kamezool (Q106p Bemelen)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)]
III-1-3
|