e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121a plaats=Chevremont

Overzicht

Gevonden: 777
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolenval kolenval: koǝlǝva.l (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Af- of instorting van kolen. Het gevaar van kolenval is in elke koollaag aanwezig maar het treedt meer op de voorgrond bij dikke lagen en bij goed gelaagde kolen. Door directe kolenval kwamen vaker ongevallen voor. [N 95, 888] II-5
kolenvoorraad kolenopslag: koǝlǝopšlāx (Chevremont  [(Julia)]   [Maurits]) Voorraad kolen die een mijn opslaat wanneer de produktie hoger is dan de verkoop. [N 95, 33; Vwo 749] II-5
kooiafdeling, kooivak korfafdeling: kø̜rfafdēleŋ (Chevremont  [(Julia)]   [Maurits]) Het gedeelte van de schacht waar het transport met behulp van liftkooien plaatsvindt. [N 95, 86; monogr.] II-5
kooiafsluiting barrièrestang: barǝjēǝrštaŋ (Chevremont  [(Julia)]   [Emma]) Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.] II-5
koolbank kolenbank: koǝlǝbank (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Een koollaag bestaat in de regel uit verschillende bankjes kool die onderling gescheiden zijn door laagjes steen of doorgroeid gesteente. Langs deze gelaagdheid laat de kool los. [N 95, 476; monogr.] II-5
koolfront kolenfront: koǝlǝfrǫnt (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) De zijde in de lengterichting van de pijler die in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. [N 95, 474; monogr.; N 95, 398; Vwo 432] II-5
koolgruis gries: jres (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Koolgruis. Jongeneel (pag. 42/49) maakt onderscheid tussen "mascherang" en "pof". Met de eerste term duidt hij kolengruis met grote stukken aan, met de tweede kolengruis met kleine stukken. Zie ook de lemmata Stukkool en Schachtkool. [N 95, 465; monogr.] II-5
koollaag koollaag: koǝlloǝx (Chevremont  [(Julia)]   [Eisden]) [N 95, 186; N 95, 472; monogr.] II-5
koolploeg, koolschaaf kolenploeg: koǝlǝploǝx (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]), schaafploeg: šāfploǝx (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Toestel voor het losmaken en laden van steenkool. De koolploeg snijdt en breekt de steenkool los en stuwt die opzij in een transporteur die onmiddellijk naast de koolploeg ligt. De transporteur dient niet alleen voor de afvoer van de kolen, maar ook als geleiding voor de koolploeg om de ploeg op zijn plaats te houden en tegen de steenkoolwand te drukken. Telkens na het voorbijgaan van de ploeg moet de transporteur weer verder naar het koolfront worden geschoven. Daartoe dienen persluchtcylinders, die om de vijf a zes meter aan de transporteur zijn bevestigd en achtereenvolgens worden bediend. De "PF 0" die men in de mijnen van Winterslag en Waterschei gebruikt, is volgens de invuller uit Q 3 een "Schnellhobel" met een snelle kettingtransporteur; de "PF I" en "PF II" daarentegen zijn langzamere typen met een brede kettingtransporteur. "PF" is een afkorting voor Panzerförderer. [N 95, 597; N 95, 599; monogr.; Vwo 379; Vwo 673; Vwo 718] II-5
koolploegmotor ploegmotor: ploǝxmōtǝr (Chevremont  [(Julia)]   [Winterslag, Waterschei]) De motor van de schaafploeg. De opgave "to-ramul" uit Q 35 verwijst naar een speciale manier van aandrijving van de schaafploeg. Daarbij brengt een elektromotor via een vloeistofkoppeling en tandwielkast de ramulkast in beweging, die op haar beurt, na bekrachtiging door lucht, voor de schaafkettingaandrijving zorgt. Met deze uitvoering kan de schaafsnelheid onafhankelijk van de transporteur worden geregeld (MBK III pag. 33). [N 95, 605a] II-5