34309 |
gesneden vrouwelijk varken |
gelts:
ge.ls (Q094p Hees),
kween:
kwēǝn (Q094p Hees)
|
Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gemattel (Q094p Hees),
gəmāttəl (Q094p Hees),
gesukkel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
geseggel (Q094p Hees)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17808 |
geven |
geven:
giəvə (Q094p Hees)
|
geven [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spęreŋ (Q094p Hees)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gəvrich (Q094p Hees)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
flaa-gèèl gezich (Q094p Hees)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
snuits:
snuuts (Q094p Hees)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
jaan/gaan:
gǭn (Q094p Hees)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
abces:
abses (Q094p Hees)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rīrǝ (Q094p Hees)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|