e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blik blik: blēk (Ospel) Vertind dun plaatstaal, bladmetaal. [monogr.] II-11
bliksem, bliksemflits weerlicht: wairleegtj (Ospel) bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] III-4-4
bliksemafleider donderafleiding: dönderaafleiding (Ospel) Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)] III-2-1
bliksemen weerlichten: ’t wairleegtj (Ospel) bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4
blikslager blikslager: blīǝkslīǝgǝr (Ospel) Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.] II-11
blindemannetje spelen blindemannetje: Een van de kinderen wordt met een zakdoek of andere doek geblinddoekt en midden in de kamer gezet. De andere kinderen draaien hem dan driemaal rond en daarna moest hij proberen een van de andere kinderen te grijpen, lukt dit dan is dit de volgende blindeman.  blîndjemenke spuuële (Ospel) Blindemannetje. III-3-2
blinken, glimmen, glanzen blinken: blinken (Ospel) een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)] III-4-4
bloed bloed: blood (Ospel) bloed [N 10 (1961)] III-1-1
bloedgang bloed af: blōt āf (Ospel) Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31] I-11
bloedluis bloedluis: bloodluus (Ospel) bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)] III-4-2