32924 |
heukelingen spreiden |
hooien:
hōi̯ǝ (L192p Bergen)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L192p Bergen)
|
voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
33839 |
hinniken |
hinniken:
hønǝkǝ (L192p Bergen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hû:t (L192p Bergen)
|
hoed [RND]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hȳǝn (L192p Bergen),
hø̄jǝ (L192p Bergen)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nǫtstal (L192p Bergen),
ǫtstal (L192p Bergen)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
22358 |
hoepel |
bandel:
bandel (L192p Bergen)
|
Hoepel van kinderen. [BN 03]
III-3-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
schoefel:
sxufǝl (L192p Bergen)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
24324 |
hommel |
hommel:
hômmel (L192p Bergen)
|
hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
21043 |
honing |
honing:
huneŋ (L192p Bergen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|