e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

Gevonden: 3771
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zitplaats van de duif plankje: het plenkske (Eisden) de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)] III-3-2
zitvlak van een broek bodem: bojem (Eisden), bojəm (Eisden) het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)] || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zoethout zoethout: zeuthout (Eisden) zoethout [ZND 01u (1924)] III-2-3
zolder boven de dorsvloer overden: ø̜̄.vǝr[den] (Eisden) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zoldergat, opening in de koestalzolder hooigat: [hooi]gat (Eisden), [hooi]gāt (Eisden), schelf(t)gat: šɛlǝf˲gāt (Eisden), strogat: strugāt (Eisden), zolderluik: zøldǝrlyk (Eisden) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zolderkamer dakkamertje: dakkēmərkə (Eisden), mansarde: mansardə (Eisden), zolderkamertje: zoͅldərkēmərkə (Eisden) zolderkamer [N 05A (1964)] III-2-1
zomen afzomen: āfzø̜jmǝ (Eisden), omdoen: omdun (Eisden), omzomen: omzø̜jmǝ (Eisden) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerkapmanteltje pelerine (<fr.): peͅlərinə (Eisden), pələrin (Eisden) kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] III-1-3
zomerkleren zomerkleren: zomərkleͅijər (Eisden) zomerkleren [N 23 (1964)] III-1-3
zondag dag des heren: daag des Hieëre (Eisden), zondag: de zôndeg (Eisden) De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)] III-3-3