32834 |
rollen |
met vollen wellen:
męt ˲vǫlǝ [wellen] (Q191p Cadier),
neerwellen:
nēr[wellen] (Q191p Cadier),
toewellen:
t˙ǫu̯[wellen] (Q191p Cadier),
wellen:
wɛlǝ (Q191p Cadier)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
20705 |
rond wittebrood |
ronde mik:
ron mik (Q191p Cadier)
|
rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
32710 |
rondploegen |
rondploegen:
rõ.nt[ploegen] (Q191p Cadier)
|
Met rondploegen, dat met een enkele, dus niet-wentelbare ploeg gedaan werd, kan vooreerst alleen de ploegwijze worden bedoeld, waarbij men zonder keerstrook het ene jaar midden op de akker begint en in de rondte gaat tot men de zijden van de akker bereikt heeft, en het andere jaar weer in de rondte andersom ploegt. Maar verder kan men onder rondploegen ook het bijeen- en het uiteenploegen tezamen verstaan; hierbij wordt de rondte gevormd door de beide voren die men telkens (op- of af-)ploegt en de sleepgang van de ploeg over de beide keerstroken. Voor de specifieke termen zie men de beide voorafgaande lemmata. [N 11, 48add.;N 11A, 118; JG 1a + 1b add.; A 33, 1 add.]
I-1
|
33203 |
rooien met de schop of de riek, uitsteken |
steken:
šteǝkǝ (Q191p Cadier)
|
Aardappelen uit de grond halen met handgereedschap: met de riek of de schop, met de vork of de haak. Vergelijk ook de volkskundige kaart 21 over het gebruik van gereedschap om te rooien. De riek (zie de lemmaɛs Aardappelriek en Riek Om Te Rooien) is wel het meest gebruikte gereedschap om te rooien. Daarmee wordt dan in één beweging geschud en het kruid of loof dat na het schudden aan de riek blijft hangen opzij gelegd. Als men met de schop rooit wordt de hele kluit uit de grond gehaald en later geschud. Ook hier zijn alleen de opgaven opgenomen voor zover deze afwijkend zijn van de opgave voor "rooien, algemeen". Voor uitweiden vergelijk geweide, gewei "ingewand" en du. weiden "ingewanden weghalen bij een geslacht dier". Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [JG 1a, 1b, 1c; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d3; Lu 1, 17d3]
I-5
|
20516 |
rookvlees |
gerookt vlees:
gero͂k vlêêsj (Q191p Cadier)
|
stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenmik:
rozijn mik (Q191p Cadier)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rùk (Q191p Cadier)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
rou̯ǝ [mest] (Q191p Cadier)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q191p Cadier)
|
ruiken
III-1-1
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
de extra "e"maakt de klank langer
roeete (Q191p Cadier)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - III. Ruiten. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|