18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
bredase muts:
bredase møts (L282p Achel)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33913 |
witte vlekken |
duivelsplekken:
dȳvǝlsplɛkǝn (L282p Achel),
duivelsvlekken:
dȳvǝlsvlɛkǝn (L282p Achel)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
17890 |
woelen |
schravelen:
schravelen (L282p Achel)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
hollen:
hoͅlən (L282p Achel)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28816 |
wol |
wol:
wol (L282p Achel)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
30197 |
wolfsdak |
wolfsdak:
wǫlvs˱dak (L282p Achel)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
30198 |
wolfseinde |
schildje:
sxeltšǝ (L282p Achel)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
gebroken gebit:
gǝbrōkǝn gǝbē.t (L282p Achel),
trens:
trɛ.ns (L282p Achel)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
pots:
poͅts (L282p Achel)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wonderen doeng (L282p Achel)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|