30194 |
zadeldak |
schuins dak:
sxyns˱ dak (L282p Achel)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
18316 |
zak in de onderrok |
tas:
tēͅs (L282p Achel)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
tas:
tès (L282p Achel, ...
L282p Achel),
ndl. tas, mnl. ta(s)ch(e), tes(s)ch(e). Zie WNT tasch. De etymologie is onzeker.
tes (L282p Achel)
|
broekzak of zak aan een jas || Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] || Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
tas:
teͅs (L282p Achel)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
tasneusdoek:
tēͅsnøzək (L282p Achel),
zakdoek:
zagduk (L282p Achel)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18783 |
zakdoek: pochette |
stoefer:
Afleiding van stoefen. Stoefen is het figuurlijk gebruikte stoffen (= stof opjagen). A.P. De Bond in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde LXXI, 1953, p. 124-128. z.o. stoeferke en posjötsje. [Van Dale: stoefer -> stoefzakdoek, <gew.> pochet]
stoefer (L282p Achel)
|
lefdoekje
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
pree:
préj (L282p Achel),
pree (<fr.):
ps. omgespeld volgens IPA.
preͅi̯ (L282p Achel)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
zakhorloge:
zakhorlogie (L282p Achel)
|
Zakhorloge. Uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [uur, knol, raap] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zaolig (L282p Achel)
|
Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaoligheid (L282p Achel)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|