e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q086p plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zweer zweer: zwèr (Eigenbilzen), zwèèr (Eigenbilzen, ... ) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-2
zweet zweet: zwèèt (Eigenbilzen) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwellen zwellen: zwellen (Eigenbilzen) zwellen [ZND 25 (1937)] III-1-2
zwemblaas zwemblaas: zwembloas (Eigenbilzen) zwemblaas. Hoe noemt men de blaas van een vis, het met lucht gevuld orgaan dat de vis in staat stelt in het water te zweven. [N102 (1998)] III-4-2
zwemmen zwemmen: zwemmen in Albertkanaal (Eigenbilzen), zwemmen in de Wijer (vijver) met vies kroos (Eigenbilzen), zwɛmə (Eigenbilzen) Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || zwemmen [RND] III-3-2
zwengel zwengel: zweŋǝl (Eigenbilzen) Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281] II-11
zwenghout, spoorstok haamsel: hǭmsǝl (Eigenbilzen) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren zijn eed doen op: ich wəl mənən êed trop doen (Eigenbilzen) Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)] III-3-1
zweren, etteren etteren: dei won zal etteren (Eigenbilzen) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2
zwerm vogels vlucht: vlèg (Eigenbilzen) groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] III-4-1