21772 |
zich aanstellen |
langs zijn schoenen lopen:
langs z’n sjoon loupe (L372p Maaseik)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemeuien (L372p Maaseik),
zich bemeúje met (L372p Maaseik),
moeien:
m"jə (L372p Maaseik),
ophouden:
opautə (L372p Maaseik)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)] || zich bemoeien met [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
17938 |
zich haasten |
vooruitmaken:
us vəro.utmu.kə (L372p Maaseik),
zich spoeden:
us spo.iə (L372p Maaseik),
us spojə (L372p Maaseik),
zich spoje (L372p Maaseik),
zich spooje (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Zich haasten (zich haasten, zich spoeden, spujen) [N 108 (2001)] || Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
six ĭnbēəldə (L372p Maaseik),
zich inbeelje (L372p Maaseik)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
lastige koe:
lɛstǝgǝ kuw (L372p Maaseik),
taai:
tej (L372p Maaseik),
taaie koe:
tęj kuw (L372p Maaseik)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
krank zijn:
krank zeen (L372p Maaseik),
misselijk zijn:
misselek zeen (L372p Maaseik),
zich niet goed voelen:
neet good veule (L372p Maaseik)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
węi̯njšǝlǝ (L372p Maaseik)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
19247 |
zich vergissen |
zich verdolen:
zich verdaole (L372p Maaseik)
|
zich vergissen
III-1-4
|
18201 |
zich verkleden |
get anders aandoen:
get angers aandoon (L372p Maaseik),
omkleden:
zich òmkleije (L372p Maaseik),
zich ômkleije (L372p Maaseik)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18219 |
zich warm aankleden |
get warms aantrekken:
get werms aantrekke (L372p Maaseik),
warm aandoen:
zich werm aandoon (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
warm aankleden:
zich werm aankleije (L372p Maaseik)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|