20164 |
zedelijk slecht meisje |
fluit:
fluit (L372p Maaseik)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeͅf (L372p Maaseik),
zief (L372p Maaseik),
ziəf (L372p Maaseik),
zèèf (L372p Maaseik)
|
zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zīǝ.f (L372p Maaseik)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zīf (L372p Maaseik)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
18723 |
zeep |
zeep:
zeip (L372p Maaseik)
|
Zeep [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
patattes-frites-aardappelen:
pǝtat fret īrpǝlǝ (L372p Maaseik)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kleine aardappeltjes:
klęi̯n irpǝlkǝs (L372p Maaseik),
klitsen:
krutsǝ (L372p Maaseik),
varkensaardappelen:
vęrkǝsīrpǝlǝ (L372p Maaseik)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
hits (L372p Maaseik)
|
hitte, warmte
III-4-4
|
28480 |
zegel |
zegel:
zegel (L372p Maaseik)
|
Wasdeksel bij broed en honing. [N 63, 23b]
II-6
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
hai dairfde neet oetspraiken waater allemaol wou zekgen (L372p Maaseik),
tante leet zaikgen det ze vandaag neet kan komen (L372p Maaseik),
zaegge (L372p Maaseik),
zøgə (L372p Maaseik)
|
Hij durfde niet uitspreken, wat hij allemaal wilde zeggen [ZND 46 (1946)] || Tante laat zeggen, dat ze vandaag niet kan komen [ZND 46 (1946)] || zeggen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-3-1
|