20828 |
zoethout |
zoethout:
zus’hoots (Q121c Bleijerheide)
|
zoethout
III-2-3
|
25648 |
zoetstof voor peperkoek |
zeem:
zeem (Q121c Bleijerheide)
|
De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b]
II-1
|
31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
zoetvijl:
zøs˲vil (Q121c Bleijerheide)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|
19719 |
zolder |
spijker:
špai̯xər (Q121c Bleijerheide),
zolder:
zøͅldər (Q121c Bleijerheide)
|
zolder
III-2-1
|
19491 |
zolderkamer |
mansarde-zimmer:
manzardətsemər (Q121c Bleijerheide),
zolder-zimmer:
zøͅldərtsemər (Q121c Bleijerheide)
|
zolderkamer
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (Q121c Bleijerheide),
zø̜mǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pelerien (Q121c Bleijerheide)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zommer kleier (Q121c Bleijerheide)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
beste kleren:
beste klei-er (Q121c Bleijerheide),
zondagskleren:
zondes-klei-er (Q121c Bleijerheide)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32762 |
zonder voor spitten |
ombuttelen:
ømbøtǝlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|