30102 |
zwemstenen |
bimsstenen:
bemsšte ̞ŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Zwemstenen of drijfstenen zijn benamingen voor een zeer lichte kunststeen, vervaardigd uit puimsteengruis (bimszand) en hydraulische kalk. Het gruis wordt daartoe met ongeveer 1/9 van zijn gewicht aan waterkalk dooreengemengd. Dit mengsel wordt in ijzeren vormen geschept, beklopt en, van de vormen ontdaan, op rekken te drogen gezet. Na enige dagen worden de stenen op hopen gezet en na enige maanden zijn zij gereed voor gebruik. Zwemstenen worden hoofdzakelijk voor binnenwerk gebruikt en isoleren dankzij hun grote poreusheid goed warmte en geluid. 'Ytong' en 'Poriso' zijn merknamen. [N 30, 54e]
II-9
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
toghaam:
tsǫ ̝xhām (Q121c Bleijerheide)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24292 |
zwerm vogels |
vlucht:
vläog (Q121c Bleijerheide),
zwerm:
sjwerm (Q121c Bleijerheide)
|
vlucht || zwerm
III-4-1
|
18005 |
zweten |
zweten:
sjweesse (Q121c Bleijerheide)
|
zweten [N 10a (1961)]
III-1-2
|
30066 |
zwiepingen |
daklatten:
dāxlatsǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|
31092 |
zwikblok, werkblok |
zwikblok:
tswikblǫk (Q121c Bleijerheide)
|
Een verstelbaar ijzeren apparaat op een paal waarop de schoen bewerkt wordt. Daartoe is in de leest een opening, waarin het uiteinde van de ene arm van het blok past; de punt van de schoen rust op de andere arm, terwijl dan met een schroef de beide armen worden vastgezet, waardoor de schoen tevens vaststaat. Het werk aan het blok was het begin van de industriële schoenmakerij (Liedmeier, pag. 30). [N 60, 158a]
II-10
|
31100 |
zwikker |
zwikker:
tswikǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De man die de schacht over de leest haalt en met een zwiktang het leer overal aanhaalt en met tacks vastslaat. [N 60, 160]
II-10
|
31093 |
zwikpin |
zwikpin:
tswikpen (Q121c Bleijerheide)
|
Een gebogen staaf met een knop aan het eind, bevestigd aan het zwikblok, waarop men een zwikblokleest stevig vast kan zetten. [N 60, 158b]
II-10
|
30996 |
zwiktang |
zwiktang:
tswiktsaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De tang waarmee men in het hol overhaalt. "In plaats van de rektang wordt veelal gebruikt de voor het opzwikken van doorgenaaid werk noodige zwiktang, die het voordeel heeft, dat hij ook als hamer te gebruiken en ongeveer even duur is." (Directie, pag. 304). Volgens de informant van Q 18 gebruikt hij de zwiktang uitsluitend om de neus en de hiel bij te zwikken. Men kan hiermee kleine stukjes van het leer bijtrekken, zodat er geen plooien ontstaan. Zie afb. 38. [N 60, 83c]
II-10
|
19301 |
zwoegen |
dabben:
dab’be (Q121c Bleijerheide),
schaffen:
klaarspelen
sjaf’fe (Q121c Bleijerheide),
schuften (du.):
sjoef’te (Q121c Bleijerheide),
schustern (du.):
sjoes’tere (Q121c Bleijerheide)
|
(hard) werken || hard werken || ploeteren
III-1-4
|