e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203a plaats=Reijmerstok

Overzicht

Gevonden: 634
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spin spin: sjpin (Reijmerstok, ... ) huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnenweb spinnenweb: sjpinneweb (Reijmerstok) spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] III-4-2
spitten graven: grãvǝ (Reijmerstok) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporen van de haan sporen: špǭrǝ (Reijmerstok) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
spreken, praten kallen: kalle (Reijmerstok, ... ) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
staan staan: stoawe (Reijmerstok) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staart stots: sjtoets (Reijmerstok), štuts (Reijmerstok) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] I-11, III-4-2
staartkoord koord: kø̜̄rt (Reijmerstok), touw: tǭw (Reijmerstok) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast kwast: kwas (Reijmerstok) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stal stal: štã.l (Reijmerstok) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6