e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

Gevonden: 3120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopjurkje doopkleedje: duipklè(i)dje (Puth) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] III-2-2
doopmutsje doopmutsje: duipmötsjke (Puth) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2
doopsprei doopsprei: duipsjprei (Puth) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopvont doopsteen: doupsjtein (Puth) doopvont [SGV (1914)] III-3-3
door elkaar, verward dooreen: doorein (Puth) dooreen [SGV (1914)] III-4-4
door water het lopen met schoeisel aan door het water plotsen: door t water ploetsje (Puth) lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)] III-1-2
doordeweekse (werk)schort cotonnade (fr.) scholk: kattenatescholk (Puth) schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] III-1-3
doordeweekse kleren weekse kleren: wèèkse kleijer (Puth), werkdaagse kleren: werdesse klèjer (Puth) De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
doorn, stekel doorn (mv.): dēūr (Puth), doornen: deure (Puth), deööre (Puth) doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornstruik doornenstruik: deurestroek (Puth) doornstruik [SGV (1914)] III-4-3