e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zweten zweten: gezwĕt (Bilzen) wij hebben daar gezweet [ZND 08 (1925)] III-1-2
zweven zweven: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  zweeve (Bilzen) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)] III-3-2
zwezerik kalfszoeten: kaaszoete (Bilzen), soepieten: sepiete (Bilzen), zoetsels: zūtsels (Bilzen) kalfzwezerikken [ZND 08 (1925)] || zwezerik [N 16 (1962)] || zwezerik (sepieten) [N 16 (1962)] III-2-3
zwiepingen plankjes: plɛŋkskǝs (Bilzen) De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.] II-9
zwijgen zwijgen: ich zal mer zweigen (Bilzen) Ik zal maar zwijgen. [ZND 08 (1925)] III-3-1
zwikblok, werkblok zwikblok: zwekblø̜k (Bilzen) Een verstelbaar ijzeren apparaat op een paal waarop de schoen bewerkt wordt. Daartoe is in de leest een opening, waarin het uiteinde van de ene arm van het blok past; de punt van de schoen rust op de andere arm, terwijl dan met een schroef de beide armen worden vastgezet, waardoor de schoen tevens vaststaat. Het werk aan het blok was het begin van de industri√´le schoenmakerij (Liedmeier, pag. 30). [N 60, 158a] II-10
zwikker oppinner: openǝr (Bilzen) De man die de schacht over de leest haalt en met een zwiktang het leer overal aanhaalt en met tacks vastslaat. [N 60, 160] II-10
zwoegen sloven: sloͅven (Bilzen) Ik heb moeten zwoegen. [ZND 08 (1925)] III-1-4
zwoord braai: broͅi (Bilzen), zwaard: zwaod (Bilzen), zwaos (Bilzen), zwōͅd (Bilzen), zwōͅt (Bilzen) de zwoord, van het spek [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] III-2-3
één frank frank: dən ingangsprɛis əs enə fraŋ (Bilzen), imkomprijs is vijf fran (Bilzen), ⁄ne fran vér in te gan (Bilzen) De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)] III-3-1